Hagt hòmbu!

Hagt hòmbu! Zeg ik uit frustratie op z’n typisch Curaçaos wanneer ik weer eens iemand onzinnige taal hoor uitkramen. Slecht taalgebruik bij anderen wekt bij mij altijd – nadat ik eerst gelachen heb – erge irritaties op. Ik ga niet beweren dat ik alle regels ken van de Papiamentse taal, maar zelfs ik weet dat het ‘dentista’ is en niet ‘djentista’ en dat je bij het koken ‘makaroni’ in de pan gooit en geen ‘mankaroni’. Als je een beetje fris wilt drinken, vraag je om un tiki ‘limonada’ en niet om ‘luminada’. En dat spul dat je in je haar smeert, heet ‘pomada’. ‘Plumada’ bestaat echt niet, hoor!

pomade-1

Als ik aan het woord chocola denk, schiet ik meteen in de lach. In het Papiaments is het juiste woord hiervoor ‘chukulati’, maar naarmate de jaren verstreken heb ik zoveel varianten gehoord. Vaak zegt men ‘chukalati’ en in een extreem geval zelfs ‘chakalati’. Zo ook een ex-vriendje…we kregen elke keer slaande ruzie hierom, tot ik op een gegeven moment besloot helemaal geen chukulati meer te kopen.

Weleens bij de snèk geweest? Ik weet niet of het is omdat ze ‘bo’i nan awa’ (straalbezopen) zijn, maar bij de snèk wordt ‘alkohol’ plotseling ‘arkohol’ en een fles ‘heineken’ heet dan ‘heimekens’. Misschien denkt de klant dat hij door ‘heimekens’ te zeggen meer dan één fles krijgt.

snek

In de bioscoop zijn de ‘knurften’ makkelijk van het gewone volk te onderscheiden. Hoewel ze heel geraffineerd overkomen in hun galajurk en tien centimeter hoge hakken, vallen ze meteen door de mand wanneer ze bij de bediende een large ‘pòrkòm’ bestellen in plaats van een ‘popcorn’.

Ook charmant is een volwassen man die de McDonald’s nog altijd ‘Mèrdònerds’ noemt en de Kentucky ‘Kòngtùkie’. In zijn kinderjaren was het grappig en misschien zelfs ‘cute’, waardoor zijn ouders de fout maakten hem nooit te corrigeren en hem erop attent te maken dat het ‘McDonald’s’ en ‘Kentucky’ is. En wanneer hij zoveel geluk heeft dat hij uiteindelijk een vrouw tegenkomt die deze grove tekortkoming wel grappig vindt en hij met haar kinderen krijgt, nemen de kleine Bubu en Juni de ‘Mèrdòners’ en ‘Kòngtùkie’ blindelings over. Een vicieuze cirkel…

Woorden die overgenomen worden uit de Engelse taal gaan ons niet al te best af. Mijn inmiddels overleden oma Lu kon geen ‘son of a bitch’ zeggen en zei gemakshalve ‘sommomabitch’. Diezelfde oma maakte graag ‘vishiteebel’ soep. Dat doen zovelen op Curaçao. Het woord ‘vegetable’ kennen ze schijnbaar niet.

Je moet eens een middagje bij de monteur doorbrengen. Bij het komen en gaan van klanten, passeren de zelfgemaakte woorden als ‘shokeshorber’ (shock absorber) en ‘franbèl’ (fanbelt) de revue. De monteur – die waarschijnlijk zelf het verschil ook niet kent – pakt zonder een kik te geven de gevraagde onderdelen.

Nou moeten we niet denken dat dit alleen in het Papiaments voorkomt. Nederlanders snappen er vaak ook geen bal van. ‘Ik ken jou nog van vroeger’, wordt ‘ik kon jou nog van vroeger’, ‘ik kan dat niet’, wordt ‘ik ken dat niet’ en het woord ‘me’ is plotseling een bezittelijk voornaamwoord: ‘ma, heb je me pet gezien?’. Ook grappig om te horen is hoe Nederlanders typisch Nederlandse gezegdes letterlijk naar het Engels vertalen. ‘Waar slaat dat op’, wordt gewoon ‘where beats that on’.

Hagt hòmbu!

Spiritu

Op Curaçao zeggen ouderen altijd dat mensen die met een vlies om zich heen worden geboren (nasé den saku) het bovennatuurlijke kunnen waarnemen. Verhalen over bovennatuurlijke gebeurtenissen, zoals de aanwezigheid van geesten (spiritu), maken sinds jaar en dag deel uit van de Curaçaose cultuur. Ook ik ben ermee grootgebracht, met een moeder die me altijd waarschuwde om na 12 uur ’s nachts achterstevoren het huis binnen te lopen omdat een geest me anders naar binnen zou volgen, en met een grootvader die de spannendste verhalen wist te vertellen om – zo zegt hij nu zelf lachend – ons angst in te boezemen.

20150724_122925_resized

Hij kan zich nu – op 92-jarige leeftijd – de meeste verhalen niet meer herinneren, maar jaren geleden vertelde hij mijn vader waar mijn broer en ik bijzaten hoe hij als jonge soldaat tijdens de oorlog op een avond op een ‘buriku’ (ezel) in Fuik reed. In die tijd was er geen straatverlichting en bestond een groot deel van de wijk uit mondi. Onderweg hoorde mijn opa plotseling een baby huilen. Het gejammer kwam uit de mondi vandaan en dus stapte mijn opa van zijn buriku af en liep de mondi in. Daar trof hij inderdaad een baby, op de grond, gewikkeld in een wit kleed, aan. Hij pakte de baby op, liep ermee terug naar zijn buriku en besteeg deze. Onderweg besloot hij het kleed van het hoofdje van de baby terug te trekken om de zuigeling te bekijken. Tot zijn schrik zag hij een baby met een vol gebit die hem toelachte en zei: ,,Papa, papa, mi tin djente!” (papa, papa, ik heb tanden). Mijn opa schrok zo erg dat hij de ‘baby’ wegsmeet en in galop wegreed.

gebit baby

Andere bekende verhalen waar we mee zijn opgegroeid, is onder andere dat van de nonnen uit Kloof. Volgens de oude legende stonden drie soeurs op een avond aan de kant van de weg in Kloof te wachten op een goede ziel die hen een lift zou geven. Een man reed langs zonder acht te slaan op de soeurs en toen hij Kloof weer uitreed, hoorde hij iemand zeggen: ,,Para aki numa. Aki mi ta baha.” (Stop maar. Hier stap ik uit). Sindsdien wordt gezegd dat men de soeurs na middernacht in hun lange gewaden langs de kant van de weg kan zien staan.

De vader van mijn oma, Jacobo Meyer, werkte vroeger bij de Shell. Mijn moeder kan zich herinneren hoe hij altijd vertelde dat hij de aanwezigheid van een andere persoon voelde wanneer hij ’s nachts na zijn dienst over de Nieuwe Haven naar huis liep. Wanneer hij omkeek, zag hij echter nooit iemand. Thuis liep hij zoals gebruikelijk, achterstevoren naar binnen en zag dan een vrouw op de stoep van zijn huis staan. Hij deed de deur dicht, loerde door het gordijn naar buiten en zag hoe de onbekende vrouw op de balustrade ging zitten en in de verte staarde. Toen mijn overgrootvader zich had omgekleed en terugkeerde was ze verdwenen.

Ook collega’s op het werk wisten spookverhalen te vertellen uit hun jeugd, onder andere over ‘e man’ (de hand). Begin jaren 70 waren alle kinderen op het eiland in de ban van de zwevende hand die plotseling op ieder moment van de dag voor het raam kon verschijnen. De mythe werd met een korreltje zout genomen, tot plotseling in een ochtendkrant een foto verscheen van de hand. ,,Ik heb toen drie nachten uit angst niet kunnen slapen”, zo vertelt een collega.

Hoewel ik deze column met een glimlach op het gezicht schrijf en enorm moest lachen tijdens het aanhoren van de verschillende spookverhalen, zullen de doodsangsten me uitstaan wanneer ik naar huis moet rijden. Ik hoop geen zwevende hand te zullen zien wanneer ik uit mijn autoraam kijk en geen onbekende vrouw op mijn balkon te zullen aantreffen. Hoewel het geen middernacht zal zijn wanneer ik thuiskom, zal ik voor deze ene keer toch achterstevoren naar binnen lopen. Just to be sure…

Bijgeloof

Wie Curaçao bezoekt en hier voor enige tijd verblijft, zal ongetwijfeld gecharmeerd zijn van de gebruiken van het land.

In Nederland kom je zonder een afspraak rond  etenstijd echt niet binnen, maar hier mag je zomaar aanschuiven en krijg je bovendien – of je het nou wilt of niet – een dampend bord met eten voorgeschoteld. Bij aankomst en vertrek wordt altijd – zoals mama je dat heeft geleerd – netjes ‘bon dia’, ‘bon tardi’ en ‘bon nochi’ gezegd.

Al vrij snel wordt de ‘nieuweling’ echter – naast deze leuke gebruiken – geconfronteerd met een andere kant van de Curaçaose bevolking; de bijgelovige kant. Een nieuwe collega wordt op het werk al snel door andere werknemers streng aangekeken wanneer ze bij binnenkomst haar tas op de grond zet. ,,Ben je gek, meisje? Wil je dat het geld uit je tas rolt? Ben je rijk ofzo?”

tas

Mijn grootouders kregen vroeger bijna een hartaanval als ik mijn slippers ondersteboven op de grond liet liggen. Dat bracht immers ongeluk. En niet zomaar ongeluk, nee, meteen het ergste soort; als je slippers ondersteboven lagen, betekende dit dat iemand zou sterven. ,,Bòltu bo slòf, mi yu. Asina bo ta yama morto.” (Draai je slipper om, mijn kind. Op die manier roep je de dood). De dood wordt overigens niet alleen op deze manier geroepen; dat gebeurt ook wanneer je op je knieën over de grond kruipt, wanneer je je handen op je hoofd zet, en wanneer je een paraplu binnenshuis openmaakt.

20150717_202836_resized

Wanneer je een knoop aan een kledingstuk moet naaien, mag je dit nooit met het kledingstuk aan je lijf doen. Als je dat toch doet, moet je met een naald eerst in je huid prikken en hardop zeggen: ‘pa bibu i no pa morto’. (voor de levende en niet voor de dood). De gedachte hierachter is dat alleen bij de dode de kleren aan het lijf wordt genaaid.

Wanneer ik vroeger ’s Avonds uitging en na middernacht weer thuis kwam, stond mijn moeder al te wachten.  Ik moest me omdraaien en achterstevoren naar binnen lopen. We mochten op dat tijdstip nooit ‘normaal’ binnen komen. Als je dat wel deed, kwamen boze geesten achter je aan.

Toen ik van mijn zoon was bevallen, werd ik pas echt geconfronteerd met het bijgeloof van de Curaçaose bevolking. Maar uiteraard nam ik als kersverse moeder geen enkel risico en werden alle bevelen braaf opgevolgd. Van het smeren van blauwsel onder de voetjes en op de kruin van het hoofdje om het kindje te beschermen tegen het ‘kwade oog’, tot aan het baden van het kleintje met ‘bay rum’ om slechte energie te verwijderen.

blauwsel

Andere dingen die ik me heb laten vertellen: degene die als eerste het eerste tandje van een kind ziet verschijnen, moet geld geven, want anders zullen de andere tandjes er niet goed uitkomen. En wanneer de melktandjes eenmaal op latere leeftijd uitvallen, moeten ze op het dak worden gegooid zodat de muizen ze kunnen meenemen en later weer nieuwe tanden kunnen brengen.

Het haar van een zoon mag volgens de wijsheid van de ouderen niet geknipt worden vóór hij goed heeft leren praten. Als dat wel gebeurd zal hij de spraak nooit goed beheersen.

Hoewel ik me altijd groen en geel irriteer aan het bijgeloof van mijn moeder en grootouders, is het wel zoals mijn moeder altijd zegt: ,,We doen er niemand kwaad mee.” En dus laat ik ze rustig hun gang gaan, maar schud wel elke keer vol ongeloof het hoofd wanneer ik binnenshuis fluit en opa me boos vraagt of ik hem dood wil hebben.

Wacht,…hoé heet je?

Het verzinnen van unieke namen, daar zijn Curaçaoënaars kampioen in! Je hoort op het eiland namen die je nooit eerder hebt gehoord en die waarschijnlijk nergens anders ter wereld kunnen worden uitgesproken. En dan heb ik het nog niet eens over de aparte combinaties waarvoor een deel van de naam van de moeder aan een deel van de naam van de vader wordt geplakt. Voilà; een compleet nieuwe naam is ontstaan!
Het voordeel van deze namen: de kans dat je een ander levend wezen met dezelfde naam op deze wereldbol tegenkomt, is bijna nul. Je bent dus werkelijk ‘completely and utterly unique’.

crybabylogo
Dat geluk was voor mij helaas niet weggelegd. Met de weinige fantasie die mijn ouders konden opbrengen, besloten ze mij Kimberley te noemen. ‘Nòmber barata’ (goedkope naam) werd vroeger vaak lollig gezegd als ik me voorstelde. Tja, geef ze eens ongelijk; probeer ergens te komen en daar geen Kimberly tegen te komen. Overal waar ik ging kwam ik vroeger wel een naamgenoot tegen: op school, het werk en zelfs bij sportclubs. Zelfs bij het naaiclubje van mijn moeder zat een mevrouw met een dochter die dezelfde naam als ik had. De moeder was in ieder geval wat creatiever en had van een ‘gewone’ naam de unieke ‘Quimberly’ gemaakt.
Nee, als kind benijdde ik de Judifrancheska’s, de Shugraidely’s en de Shahairina’s. En hoewel ik vaak drie keer moest vragen om hun naam te herhalen – Wacht, hoé heet je? – betrapte ik mezelf er soms op dat ik wenste dat ik in slaap zou vallen en de volgende ochtend wakker zou worden met een nieuwe, unieke naam zoals Shashunduska. Completely and utterly unique. Een naam die zelfs voor mijn ouders zó moeilijk zou zijn uit te spreken, dat ze me noodgedwongen liefkozend ‘Uka’ zouden moeten noemen.

fbc213487e0b8b99ffec3c83bb740b04
Mensen worden steeds creatiever bij het verzinnen van namen voor hun spruit. In de lijst die svb jaarlijks vrijgeeft komt men ook weer de apartste namen tegen. Behalve de bekende Dekka en Juny, zijn voor de jongens de namen D’vinejerreau, Maydiënshello en Wesridjaysley en voor de meisjes Laquelle-Genaea, Mae’juangelly en Gil-Vheyannchelly zeer ongekend in populariteit.
Ook Nederlanders hebben besloten dit jaar wat vaker de creatieveling uit te hangen. Namen zoals Jaap, Kees en Jan voor zonen en voor de dochters Mieke, Miep en Truus behoren tot een ver verleden. In plaats daarvan komen steeds vaker de namen Fokje en Jean-Gennathalja voor. Maar ook Wiet, Annejanke, Nacho en Bikkel horen thuis in de populaire categorie.

maxresdefault

Ook geliefd zijn nu de namen waar voor inspiratie in hogere sferen moet worden gezocht: Godly, Divinnity, Divinefavour, Heavenly, Destiny, Trinity en Oracle passeren regelmatig de revue. Mi Dios..! (Mijn God!) Ook wordt steeds vaker naar de grote sterren, oftewel de celebrities, gekeken ter inspiratie. Hierbij wordt totaal geen acht geslagen op het geslacht van het kind. Zo loopt er bijvoorbeeld een jongen rond die Beyoncé heet.

image

Ban hunga pafó

In de jaren voordat het internet Curaçao veroverde, moesten kinderen zichzelf zien te vermaken. Als ik vroeger tegen mijn moeder zei dat ik me verveelde, schreeuwde ze dat ik dan maar buiten moest gaan spelen. Volgens haar was huiswerk maken de enige reden voor kinderen om thuis binnen te zitten. Als we ons verder wilden vermaken, moesten we zelf spelletjes verzinnen en het liefst buiten.

We waren goed bevriend met de meeste buurtkinderen. Op middagen dat we ons verveelden, gingen mijn broer en ik ze opzoeken om spelletjes zoals ‘polis en dif’ en ‘tapa kara’ (verstoppertje) te spelen. Al snel gingen de meisjes elkaar echter opzoeken om andere spelletjes zoals ‘mama ku yu’ (moeder en kind) te spelen.

Ook het klapspelletje ‘Oh yes my lady’ was immens populair onder de meiden. De woorden ‘Oh yes my lady, come to my memory, come to my darling, come to my darling sweet. Come to my rainbow, come to my rainbow bell. And that is love, love, love for you and me’ werden gezongen terwijl twee of meer personen in elkaars en eigen handen klapten.

De jongens gingen de mondi in om met een ‘chincha’ (katapult) op ‘yuana’s’ of op totolika’s te jagen. De totolika’s werden neergeschoten en met een zelf gemaakt vuurtje gegrild. Ze hielden zich verder zoet met hun ‘ninichi en bògòn’ (knikkers) en een jojo.

ninichi

Op goede dagen kwam het hele groepje – jongens en meisjes – samen om spelletjes zoals ‘Anamaria Koekoek’ en ‘Luna ku solo’ te spelen. Bij het laatste spelletje staan twee kinderen tegenover elkaar met hun handen omhoog en zingen de woorden ‘Luna ku solo, laga mi pasá. Con todo mi yu ku Dios a dunami. Pas, pas, brenjá, brenjá, Rey o Rey o pober, silencio na paleis, silencio na paleis’, terwijl andere kinderen onder de armen doorlopen. Wanneer het liedje is afgelopen wordt het laatste kind dat onder de armen doorloopt, omarmd. Dat kind moet dan kiezen tussen de zon of de maan.

Het liedje ‘Luna ku solo’ vertelt het verhaal van een vrouw die tot de zon en de maan zingt. ,,Maan en zon, laat mij voorbij”, zo zingt de vrouw. ,,Met alle kinderen die mij door God zijn geschonken. Schijn vredig en werp licht op de arme heersers. Zodat het stil zal zijn in het paleis.”

lunakusolo

Per dag was het ons vroeger slechts een half uur toegestaan televisie te kijken. In het weekend keken we als gezin samen naar een film en de overige momenten werden met het lezen van boeken en het spelen van spelletjes opgevuld. Mijn ouders vonden het belangrijk hun kinderen op te voeden met het ‘familiegevoel’. Om het gevoel van eenheid te bevorderen werden als gezin spelletjes zoals ‘ganzenbord’ en ‘mens-erger-je-niet’ gespeeld, probeerden we zo vaak mogelijk samen aan tafel te zitten voor een maaltijd en gingen we op zondag als gezin naar het strand.

mensergerjeniet

Ouderen hebben gelijk wanneer ze zeggen dat kinderen tegenwoordig nauwelijks meer buiten spelen. Mijn moeder zou me vroeger een draai om de oren hebben gegeven als ze me de hele dag met mijn neus in een iPad in plaats van in een boek zou zien. Maar aan de andere kant: mijn moeder heeft tegenwoordig zelf ook drie smartphones, een iPad en een laptop.

Times have changed.

Papiá di kaya (straattaal)

Twee oude vrienden komen elkaar op straat tegen: ,,Awó, mi bròder”, zegt de een. ,,Ki wega tin anto?” De ander antwoordt: ,,Ai bo mes sa, rùtte wa. Kaki.” Net zo snel als ze elkaar hebben gegroet, nemen ze weer afscheid: ,,Bai rùsteg”, zegt de ene, waarop de andere vriend antwoordt: ,,Sè swa. Mi ta primi riba bo despues.”

Een korte groet waarmee alles is gezegd. Hoewel de woorden – indien letterlijk vertaald – degene die alleen de basis van het Papiaments beheerst, makkelijk op een dwaalspoor zouden kunnen zetten, wordt in bovenstaande zinnen simpelweg gezegd: ,,Hey vriend, hoe gaat het met je?” De andere vriend zegt: ,,Ach je weet wel, rustig. Alles gaat goed.” Om afscheid te nemen zegt de eerste: ,,Doe rustig aan hè”. En de andere vriend antwoordt weer: ,,Ja man. Ik bel je later.”

Het leuke van de Papiamentse taal is dat deze op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Als de bovenstaande zinnen bijvoorbeeld letterlijk naar het Nederlands zouden worden vertaald, zou er worden gezegd: ,,Nu, mijn broer. Wat voor spel is er dan?” ,,Ach je weet wel, rustig, zie je.” Als afscheid: ,,Ga rustig.” ,,Ja zwager. Ik druk later op je.”

Papiamentu-1

Een taal is constant in ontwikkeling, zo ook het Papiaments. Nieuwe woorden – waar vorige generaties nimmer van hebben gehoord of die alleen in een bepaalde context hebben gekend – krijgen een compleet nieuwe betekenis. Straattaal op Curaçao is een bijzonder fenomeen en is niet iets dat door iedereen begrepen kan/zal worden. Het woord voor boos is in het Papiaments bijvoorbeeld ‘rabiá’. Maar als je iemand in ‘straattaal’ vraagt of hij ergens klaar voor is, zegt hij ook: ,,Rabiá rabiá nos ta, no papia nada!” De persoon in kwestie geeft hiermee aan er helemaal klaar voor te zijn. De onwetende toehoorder zou echter begrijpen dat deze persoon heel boos is en dat hij niet wil dat de ander nog iets anders zegt.

Papiamentu-3

Er zijn een heleboel manieren om iemand te vragen hoe het gaat. Bekend is reeds ‘kontá?’ of ‘kumbai?’, maar ook populair zijn ‘ki b’a hasi?’, ‘ki wega tin anto?’ of ‘kiko ta kiko?’. Om aan te geven dat het goed met je gaat, kan je simpelweg zeggen ‘bon’, maar je kan ook woorden gebruiken zoals ‘kèm’ of ‘kaki’. Wanneer je ergens vertrekt, zegt men vaak ‘mi ta bai’, maar tegenwoordig wordt ook gezegd ‘mi ta laga kai’, of ‘mi tei kibra kos’.

Als je moet oppassen, moet je ‘wak bo kaya’ en wanneer je iemand vraagt waar hij mee bezig is, dan wil je weten ‘riba kiko bo ta?’. Wanneer iemand rijk is, is die persoon ‘bon duru’ en als iemand je een roddel moet vertellen, dan zeg je tegen die persoon ‘bash’abou’. Als je iemand tegenkomt die je heel lang niet hebt gezien, roep je ‘masha ten’, en om iemand duidelijk te maken dat iets niet haalbaar is, zeg je: ,,E ko’i un ta bira nada sua.” Probeer je de aandacht van iemand te trekken? Zeg dan even ‘awo, wa’ no’ en het woord ‘figo’ gebruik je om aan te geven dat iets goed is.
,,Bo ta pasa busk’ami na trabou?” (Haal je me op van het werk?). ,,Figo.”

Papiamentu-2

Indrukwekkend hoe reeds bestaande woorden een totaal nieuwe betekenis krijgen, indien ze in een andere context worden geplaatst. Dat maakt het Papiaments zo uniek. Wanneer je in het Papiaments ‘rabiá’ zegt, heeft het verschillende betekenissen. In het Nederlands is boos gewoon boos…

Dicho

Ik zat nog op de basisschool toen ik voor het eerst de woorden ‘Sòpi purá ta sali salu’ hoorde. Dit Papiamentstalige spreekwoord dat ‘haastige spoed is zelden goed’ betekent, opende een compleet nieuwe wereld voor me van bijzondere en unieke gezegdes, of zoals we dat in het Papiamentu noemen: dicho.

dicho-3

Als we in het Papiaments willen aangeven dat de appel niet ver van de boom valt, zeggen we ‘Pampuna no sa pari kalbas’ en wanneer je iemand iets vertrouwelijks wilt vertellen, maar er anderen in de buurt zijn, geef je aan dat ‘Laman ta yen’. Als je tegen het einde van de maand blut bent, zeg je ‘Mi no tin moda di dera’ en om aan te geven dat je al snel nadat je je salaris hebt gekregen alweer blut bent, zeggen we ‘Manisé di bashí ta plan barí’.

Wanneer de ene hand de andere wast, zeggen we hier letterlijk vertaald ‘Un man ta laba otro’ en om aan te geven dat op ieder potje een dekseltje past, zeg je ‘Kada wea tin su tapadera’.

Als iets niet goedschiks kan, dan moet het kwaadschiks, oftewel ‘Si no yobe, lo pinga’ en wist je dat een ongeluk nooit alleen komt? Echt waar; ‘Ora bo ta di malu, papel muhá mes ta kòrt’abo’. In liefde en oorlog is alles geoorloofd: Den tempu di gera no tin misa.

De ouderen zeggen altijd heel wijs: beter voorkomen dan genezen. Hier zeggen we ‘Mihó koyón ku Dios pordón!’ Betwijfel je of iets echt gaat gebeuren? Dan zeg je ‘Mi ta mira e kos ei skur’. En gaat iets echt de verkeerde kant op waardoor je wel wat hulp van bovenaf kunt gebruiken? Roep of mompel dan gerust: ‘Dios par’aden!’

Probeer je iemand te ontwijken, dan zegt men ‘Bo ta bula pipa’. En wanneer je je mond voorbij hebt gepraat of een enorme blunder hebt begaan, zeggen we hier ‘B’a pega barku’.

You scratch my back and I scratch yours, oftewel: Kani mi pa mi kani bo. Vaak weten pestkoppen precies wie ze te grazen kunnen nemen. ‘Makaku sa kua palu e ta subi’.

In het Engels wordt heel mooi gezegd ‘When the going gets tough, the tough get going’. Hoe zeggen we dat hier? ‘Mas brisa, mas godèm’.

Jammer genoeg is het maar al te vaak zo dat de stem van de kleine man niet wordt gehoord: Bos di buriku no ta yega shelu. En wist je dat je veel ‘vrienden’ hebt wanneer je rijk bent, maar dat al die vrienden als sneeuw voor de zon verdwijnen wanneer je je rijkdom verliest? ‘Pos a seka, baka a muri’.

Wanneer iets met een sisser afloopt, zeggen we ‘E kos a kaba na aros i koko’. En als iemand kapsones heeft, zeggen we op Curaçao dat ‘E tin idea di kaka’.

idea di kaka

Weet je dat de kleine dingen in het leven ook heel belangrijk zijn? Om dat aan te geven, zeggen we in het Papiaments ‘Karga di tur kunuku ta yega Punda’. Als iemand je niet mag, zul je in hun ogen nooit iets goeds kunnen doen. Ze zullen je altijd bekritiseren: ‘Pa dal kachó nunka ta falta palu’.

kachó

En tot slot: wanneer ik vroeger buiten ging spelen en in mijn kamer de radio en de ventilator aan liet staan, klaagden mijn ouders altijd. ‘Komedó di webu no sa ku galiña su atras ta hasi due’, zuchtte mijn moeder dan. Iemand die ergens niet voor werkt, zal de waarde ervan nooit kennen.

punja

Bo

Kumbai tante? Tante sa ku tante su kachó a kibra tante su pòchi mata den tante su kurá?

In deze simpele zinnen – waarin tante eerst wordt gegroet en vervolgens wordt meegedeeld dat haar hond de plantenpot in de tuin heeft vernield – komt het woord ‘tante’ wel vijf keer voor. Waarom? Zo hoort het. Zoals we in het Nederlands respect tonen door ‘u’ te zeggen, zo zeggen we in het Papiaments nimmer ‘bo’ of ‘abo’ tegen iemand die ouder is.
respect-1

Van jongs af aan wordt het verschil in leeftijd en het respect dat daarmee gepaard gaat er bij ons ingehamerd. Je haalde het vroeger niet in je hoofd om de schooljuffrouw met ‘je’ aan te spreken. Hetzelfde gold voor de tuinman, de kassajuffrouw, de buurvrouw, de oude kennis van oma die je bij de toko tegenkwam, en voor de vriend van papa en de vriendin van mama die op bezoek kwamen. Hoewel mijn moeder het altijd de grootste idioterie vond dat we Jan en alleman met ‘tio’ en ‘tante’ aanspraken, zorgde ze er wel voor dat we nimmer het woord ‘bo’ in de mond namen.

,,Bo gebruik je voor je vriendjes en vriendinnetjes”, zei ze altijd. ,,Niet voor de mijne.”

En dus nam een simpele zin om tante even te waarschuwen dat haar hond de plantenpot in de tuin had vernield, al snel twee keer zoveel tijd in beslag. Simpelweg omdat we geen ‘bo’ mochten zeggen.

In mijn kinderjaren maakte ik de ‘rookie mistake’ te denken dat ik wel lang genoeg ‘tante’ had gezegd. Tijdens een spelletje domino met mijn broer, neefje en de oudste zus van mijn moeder – tante dus – zei ik: ,,Bon, Chris en ik vormen een team en tante en Kelvin vormen een team.” En direct daarna zei ik enthousiast: ,,Tante, nos ta bai gana boso!” (Tante we gaan jullie verslaan!) Tantes ogen werden als schoteltjes zo groot, ze perste haar lippen op elkaar en dat was het einde van het spelletje domino. Dat was de eerste en de laatste keer dat ik ‘bo’ zei tegen tante.

Sommige mensen vinden het geen enkel probleem dat je ‘bo’ tegen ze zegt. Vaak zeggen ze al snel nadat je ze een paar keer met ‘u’ of ‘señora’ hebt aangesproken: ,,Zeg maar je, hoor.” Maar mijn ouders vonden altijd dat kinderen oudere mensen respectvol moeten aanspreken. Zelfs toen ‘de Nederlandse vriendinnen’ van mama tegen mijn broer en ik ‘zeg maar je’ zeiden, durfden we dat niet te doen. We hoefden maar naar mama te kijken om te weten dat je geen tanden over zou houden als je het zou durven zo onbeleefd te zijn.

Deze manier van opvoeden, komt – gelukkig – nog steeds voor. Het buurjongetje van mijn moeder zei van de week nog tegen zijn moeder: ,,Mama, mama sa ku ora mama a bèk mama su outo mama a trapa mama su mata ku mama a haña regalo serka mama su amiga dia mama a hasi aña?”

En het deed me deugd toen ik bij een bezoek aan de supermarkt een meisje tegen haar moeder hoorde zeggen: ,,Mama, mama tinku kòrta mama su kabei bo’i mama su brasa, paso mama su kabeinan ta hopi largu anto nan ta sali for di mama su t-shùrt i tur hende por mira mama su kabeinan ora mama hisa mama su brasa.”

Sua

Dikshonario: Sua: schoonbroer, zwager; vriend

Een van de eerste woorden die men op Curaçao leert, is ‘sua’. Je kan hier niet hebben gewoond, zonder het woord minstens één keer te hebben gebruikt. Hoewel het woord van origine zwager betekent, wordt het meestal gebruikt om iemand – meestal een man – aan te spreken. ‘Sua’ krijgt dan een heel andere betekenis: vriend.

sua-1

,,Hei sua, ki tin?” Dat hoor je vaak als oude kennissen elkaar tegen komen. Of: ,,Awó sua, kiko ta kiko?” (Hey vriend, hoe gaat het met je?) ,,Sè sua”, wordt als antwoord gegeven op de vraag of alles goed gaat. Er wordt een heel gesprek gevoerd waarbij bijna elke zin met het woord ‘sua’ eindigt. Mijn broer beheerste die kunst vroeger ook. Aan het einde van elke zin wist hij het woord sua te plakken.

,,Chris, heb je je huiswerk gemaakt?” vroeg mijn moeder altijd ‘s middags als ze zag dat mijn broer in de weer was met een videospelletje.

Stilte…

Mijn moeder herhaalde de vraag.

,,Nee mam”, antwoordde hij dan.

,,Christopher, je zet dat ding nu weg en je gaat onmiddellijk je huiswerk maken, hoor je me?”

,Ai suaaaa.”

Wanneer mijn broer boos of geïrriteerd was, rekte hij het woord altijd wat langer.

Toen ik mijn zoon van drie-en-een-half een paar maanden geleden ‘s middags van de crèche ophaalde, zei hij – toen we eenmaal in de auto zaten en hij merkte dat een van zijn speelgoedautootjes kapot was – boos: ,,Aino sua.” En slaakte hierbij een diepe zucht. Dat was de eerste keer dat ik hem het woord sua hoorde gebruiken.

Sindsdien komt het steeds vaker voor dat zijn vriendjes hem staan op te wachten wanneer we ’s ochtends bij het schooltje aan komen rijden. Zodra we het hek openmaken en naar binnenlopen, vliegen de ‘sua’s’ me om de oren. ,,Elijah, konta sua?” vraagt zijn beste vriendje waarna de twee elkaar een boks geven. Een ander vriendje komt erbij staan en geeft mijn zoon een ‘high five’ nadat hij hem eerst met ‘Hei sua’ heeft begroet. Na iedereen te hebben gegroet, pakt mijn zoon vrolijk mijn hand weer vast en loopt met me mee naar binnen.

,,Wat betekent sua?” vraag ik aan mijn zoon terwijl we naar binnen lopen. Hij kijkt me raar aan terwijl ik zijn rugzak van hem aanneem. Ik ga door mijn knieën om hem aan te kunnen kijken en dring dan aan: ,,Weet je wat sua is?” ,,Mijn vriendjes zijn mijn sua”, zegt hij vrolijk. ,,Ben ik dan ook je sua?” vraag ik. Hij lacht me uit alsof ik gek ben, kijkt me dan weer stralend aan en zegt: ,,Neehee! Jij bent geen sua, jij bent mama.”